Branchevereniging aan het woord: Vewin

Stuur ons een bericht


We proberen binnen 2 werkdagen te reageren.
Verder gelden deze spelregels.
Annuleren
? Contact
14-02-2024

In deze serie komen de brancheleden van MKB-Nederland en VNO-NCW aan het woord. Deze week Hans de Groene, directeur van Vewin, de vereniging van waterbedrijven in Nederland.

 

Vertel eens over uw branche(vereniging).

‘Nederland telt tien drinkwaterbedrijven die allemaal zijn aangesloten bij onze vereniging. Daarin zijn zo’n 5.000 mensen werkzaam. Gemeenten en provincies zijn aandeelhouders van deze bedrijven die zorgen voor onze openbare drinkwatervoorziening. De focus van onze vereniging ligt op belangenbehartiging in Den Haag en Brussel. Ons bureau is te vinden in de Malietoren en bestaat uit ongeveer twintig mensen. Daarnaast hebben we een klein kantoor in Brussel. Dat runnen we samen met onze collega's van de Unie van Waterschappen. Voor het waterdomein is Europese regelgeving heel belangrijk en loont het om daar ook aanwezig te zijn.’

 

Hoelang bent u directeur en wat is uw achtergrond?

‘Ik ben zeven jaar directeur. Na een studie economie heb ik lang bij de rijksoverheid gewerkt in een reeks van functies, vooral op het ministerie van Economische Zaken. Maar ook bij NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Ik heb in veel verschillende dossiers ervaring opgedaan, vooral op het terrein van innovatie, wetenschap, maar ook op het vlak van ruimtelijke ordening en regionaal beleid. Die ervaring heeft veel verbanden met wat de branchevereniging voor de drinkwatersector doet.’

 

Wat zijn actuele kwesties?

‘Met stip op één is dat de drinkwatervoorziening in de toekomst niet meer vanzelfsprekend is. Niet veel mensen vragen zich af waar hun drinkwater vandaan komt. Maar het wordt steeds lastiger om de productiecapaciteit te laten meegroeien met de vraag. De bevolking groeit, nieuwe woningen worden gebouwd. Er zijn plaatsen in het land waar bedrijven nu al geen aansluiting meer kunnen krijgen op het drinkwaternet. Om dat aan te kunnen, moeten we op tijd beginnen met infrastructuur aanleggen en voldoende waterwinning. En dat wordt een steeds groter probleem door langdurende vergunningsprocedures en knopen die niet doorgehakt worden.

Waterwinning wil weleens wringen met belangen van natuur, landbouw en andere ruimtevragers. Dat weten wij ook. Maar drinkwaterbedrijven hebben een leveringsplicht. Financieringsruimte speelt ook een rol. Onze bedrijven hebben vanwege hun monopoliepositie – terecht – te maken met regulering van en toezicht op de tarieven. Die regels zijn er niet op afgestemd om bij sterk stijgende investeringen voldoende financieringsruimte te creëren.’

 

Welke lobbypunten spelen er verder?

‘Wij willen dat de regelgeving voor onze financieringsruimte, onze vermogenskostenvoet, aangepast wordt. De minister is het daar overigens al mee eens. Iets anders is de reikwijdte van onze wettelijke leveringsplicht. De afgelopen paar jaar is er een discussie op gang gekomen om die plicht te beperken tot huishoudens. Leveringen aan zakelijke klanten zouden dan niet meer onder de wettelijke leveringsplicht vallen, en dus ook niet meer onder de zorgplicht van overheden. Wij vinden dat buitengewoon zorgelijk. Gelukkig heeft de minister onlangs in de Tweede Kamer gezegd dat ook bedrijven die water van drinkwaterkwaliteit nodig hebben onder de wettelijke leveringsplicht en zorgplicht moeten vallen. Dat is mooi, maar dat moet dan wel verduidelijkt worden in de wet.

Nog een ander punt is de kwaliteit van onze drinkwaterbronnen. Die wordt steeds slechter en dat heeft meerdere oorzaken. Denk aan vervuilingen afkomstig uit de landbouw zoals bestrijdingsmiddelen en nitraat, maar ook aan industriële lozingen, opkomende stoffen zoals PFAS, medicijnresten, verzilting. Door die optelsom moeten drinkwaterbedrijven steeds meer zuiveren.’

 

Hoe ziet u de toekomst van de branchevereniging in Nederland?

‘Ik denk dat er voor brancheverenigingen die in de concurrerende economie werken wel een uitdaging ligt om voortdurend in te spelen op de veranderingen in de economische structuur. Branches komen op en verdwijnen ook weer. Het fenomeen van een branchevereniging vind ik wel heel erg belangrijk. Natuurlijk ten dienste van de leden. Maar ook zodat beleidsmakers in Den Haag gevoed worden met informatie over hoe dingen uitpakken in de praktijk. En wat daar de problemen en knelpunten zijn. En dan heb ik het zowel over de departementen als over de Tweede Kamer.’

 

Wat betekent de VNO-NCW voor jullie?

‘Wij zijn zelf geen lid, onze collega’s van de WWb, de Werkgeversvereniging Waterbedrijven hebben het lidmaatschap namens ons. Zij doen ook het werk rondom de cao. We hebben de afspraak dat Vewin meedoet in het VNO-NCW-gezelschap als het over beleidsinhoudelijke zaken gaat. Zo zijn wij bijvoorbeeld lid van de commissie Vitale Infrastructuur. Dat is voor ons heel belangrijk, want daar trekken we onder leiding van VNO-NCW op met de andere vitale sectoren in de dossiers die daar spelen. Ook nemen we deel aan de Expertcommissie Water en Bodem.’

 

Met welke branchedirecteur zou u weleens een dagje willen ruilen en waarom?

‘Dan zou ik wel een dagje willen werken bij VNO-NCW. Om bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de afdelingen Economische Zaken van provincies en de regionale VNO-NCW-verenigingen het drinkwaterprobleem tussen de oren zien te krijgen. Tot voor kort kregen we steevast als antwoord: Hoezo, er is toch genoeg drinkwater? We hebben heel wat moeten uitleggen. Ik ben heel blij dat VNO-NCW deze punten nu ook heeft opgenomen in de lobbyagenda. Maar ik heb het gevoel dat bij zowel het ministerie van EZK als de provincies er nog een wereld te winnen is om dit probleem beter op het netvlies te krijgen.’