Branchevereniging aan het woord: Nederlandse vereniging van procesmatige grondreinigingsbedrijven (NVPG)

Stuur ons een bericht


We proberen binnen 2 werkdagen te reageren.
Verder gelden deze spelregels.
Annuleren
? Contact
20-10-2022

De Vereniging Van Procesmatige Grondbewerkingsbedrijven (NVPG) behartigt de belangen van de leden en de sector van bewerking en reiniging van verontreinigde grond. Directeur Jaap van der Bom vertelt.

 

Wat is er te vertellen over de branche en branchevereniging?

‘De NVPG bestaat sinds 1984 als spreekbuis van grondbewerkingsbedrijven richting de overheid en het bedrijfsleven. De vereniging heeft nu tien leden die 80 procent van de markt uitmaken. Grondreiniging was bij de start van de NVPG een nieuwe (niche)markt. Het was niet bekend met welke technieken verontreinigde grond reinigbaar was en tot welke kwaliteit. Tot eind jaren negentig begeleidde het Service Centrum Grondreiniging gesubsidieerde projecten van de overheid, de aanbestedingen en uitkeuringen. Door richtlijnen en erkenningen is het bewerken en reinigen van verontreinigde grond sinds begin deze eeuw voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven.’

 

Hoe lang bent u al directeur en wat is uw achtergrond?

‘Sinds 2008 vervul ik de functie van bureaudirecteur op parttimebasis. In de jaren ervoor was ik als operationeel manager betrokken bij de ontwikkeling van de reinigingsmarkt. Door de invoering van het stortverbod voor reinigbare grond moest de capaciteit van bewerking- en reinigingsinstallaties worden vergroot. Dat gebeurde met de kennis van pilotinstallaties. In de afgelopen tien jaar werd 2,5 tot 3 miljoen ton verontreinigde grond verwerkt en gereinigd, met een gemiddelde jaaromzet van 2 tot 2,5 miljoen euro.’

 

Welke actuele kwesties spelen er momenteel voor jullie?

‘Hoewel het bewerken en reinigen van verontreinigde grond onder overheidserkenning valt, hebben we te maken met een ongezond wantrouwen van de overheid in onze sector. Dat is gebaseerd op incidenten. Alle normen waaraan de gereinigde grond moet voldoen, zijn vastgelegd in de Regeling van het Bouwstoffenbesluit. Maar het normenhuis is in mijn ogen verouderd en onvolledig. De normen zijn afhankelijk van de definitie van grond of bouwstof. Stoffen waarbij geen toetswaarde is opgenomen, mogen in principe niet aantoonbaar zijn. Met de moderne analysetechnieken kunnen de laboratoria zelfs picogrammen per kilogram terugvinden.

In de vorige decennia zijn veel chemisch resistente stoffen ontwikkeld en veelvuldig toegepast. Die komen nu terug in het milieu. Zodra PFAS aantoonbaar was, kon de grond niet worden toegepast. Dat heeft zijn weerslag gehad op het grondverzet. De vraag is wat de overheid van de PFAS-kwestie heeft geleerd bij de interpretatie en normstelling van nieuwe zorgwekkende stoffen.

Voorkomen is beter dan genezen. Het is van belang om de nadruk voor in de keten te leggen door eisen te stellen aan de recyclebaarheid van nieuwe producten. Dat kunnen we alleen samen met de producenten. Maar we hebben nog een grote erfenis. Daarvan moeten we niet meteen in paniek raken. Bovendien hebben de kunststoffen die we sinds de jaren 80 omarmen, hun dienst ook bewezen in allerlei toepassingen die iedereen gebruikt.’

 

Wat zijn belangrijke lobbypunten?

‘Het kan niet zo zijn dat we afgerekend worden op stoffen waarvan we niet weten dat ze in de grond kunnen zitten. Alsof wij als branche de veroorzaker zijn van PFAS in de grond. We doen ons best het te reinigen, maar onze reinigingstechnieken hebben ook beperkingen. Bovendien moet de reiniging wel economisch haalbaar zijn en de toepassing doelmatig. Doelmatig is bijvoorbeeld om (gereinigd) zand met kwaliteitsklasse ‘Industrie’ grootschalig toe te passen als cunetzand onder een fundatielaag van puingranulaat. Puingranulaat is namelijk ook niet schoon.

Zeker in de huidige ontwikkeling naar een circulaire economie en het opkomen van zeer zorgwekkende stoffen (zzs) ligt de aandacht van de overheid te veel achter in de keten, op de minimum verwerkingstandaard. De omzetting van het Landelijk Afvalbeheersplan naar het Circulair Materialenplan biedt hopelijk meer perspectief.’

 

Hoe ziet u de toekomst van uw branche?

‘Die ligt in nauwere samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid en herstel van het onderlinge vertrouwen. Brancheorganisaties van zowel recyclingbedrijven als primaire winners van zand en minerale bouwstoffen moeten samen de circulaire economie vormgeven. Op dit moment voeren we verkennende gesprekken met de andere brancheverenigingen.’

 

Waarom zijn jullie lid van VNO-NCW?

‘Via VNO-NCW hebben we een bredere vertegenwoordiging en versterkte inbreng in de politiek. Wij zijn maar klein en VNO-NCW staat voor het hele bedrijfsleven. Bij VNO-NCW zitten bijvoorbeeld ook de producenten van PFAS.’

 

Met welke branchedirecteur zou u weleens een dagje willen ruilen?

‘Vanwege mijn verleden en mijn blijvende interesse op het gebied van chemisch analytisch onderzoek zou ik weleens een tijdje willen ruilen met de directeur van de branchevereniging van de milieulaboratoria Fenelab of de branchevereniging van bodemadviseurs. Alles begint immers met advies.’